Augustus 2010

NIEUWSBRIEF NR. 8 zomer 2010 ‘Naar meer natuurlijk bos’, stelt de Bladwijzer, het blad van het Nationaal Park Drents Friese Wold deze zomer (jrg. 14, nr. 1). Wat is ‘natuurlijk bos’? Als vanzelfsprekend wordt gemeld dat bij Wateren Staatsbosbeheer (SBB) ruim 200 ha bos heeft gekapt of gedund. ‘Het is de bedoeling dat hier spontaan, natuurlijk bos gaat groeien.’ Het is andermaal een voorbeeld van kaalslag zonder herplant, van kappen van bomen van enige leeftijd die waardevoller zijn dan een zoveelste pioniersvegetatie, waarbij je maar moet afwachten wat die oplevert. Stichting de Woudreus heeft dan ook bij monde van haar voorzitter N. Vogelzang in de op 1 juli te Zorgvlied (Dr.) geïnstalleerde Gebiedsgroep Natura 2000 Drents Friese Wold gevraagd naar de verschillen tussen de door de Europese Commissie en de Nederlands overheid vastgestelde instandhoudingsdoelen. Daarnaast is gevraagd naar de inventarisatie van huidige natuurwaarden en de haalbaarheid (ten koste waarvan?) van de gestelde doelen. Huidige natuur dient te worden beschermd, geen ‘nieuwe natuur’ ten koste van bestaande. Er dient eerst toetsing plaats te vinden en het zogenaamde Groenboek van de Europese Commissie moet worden geraadpleegd. Het is uiterst belangrijk dat eerst de stand van zaken gemonitord wordt alvorens – eventueel – kan worden gekapt. Nu is opnieuw een wissel op de toekomst getrokken met voorlopig alleen maar schade en schande: schade aan natuur en landschap en schande aan het bosomvormingsbeleid. Het bovenstaande is wederom een bewijs dat het landelijke beleid gericht op ‘nieuwe natuur’ onverdroten wordt voortgezet. Overal in Nederland is dat het geval. Het betekent dat Stichting de Woudreus ook onverdroten haar acties voortzet om dat beleid gewijzigd te krijgen. Als gevolg van de Tweede Kamerverkiezingen is de samenstelling van de Kamer gewijzigd en dientengevolge ook de samenstelling van de vaste Kamercommissie voor LNV. Stichting de Woudreus zal na het zomerreces aan de leden van deze commissie een brief sturen met als bijlage ‘Wat wil de Woudreus?’ (zie www.woudreus.nl ). Stichting de Woudreus hanteert de volgende uitgangspunten: 1. Natuurbehoud in plaats van natuurontwikkeling 2. Juiste toepassing van Europese wet- en regelgeving 3. Correcte bestuurlijke implementatie In het nationale park het Dwingelderveld worden reeds sinds 1992/1993 en in het Drents Friese Wold sinds 1998 onomkeerbare werkzaamheden uitgevoerd die als faits accomplis moeten worden beschouwd. Voor zover  het Natura 2000-gebied betreft worden sinds kort door middel van het nieuwe wettelijk voorgeschreven Beheerplan weliswaar alle voldongen feiten gelegaliseerd, maar gedane zaken nemen geen keer. Op deze manier worden dus ecologisch ongewenste ontwikkelingen achteraf gewettigd en voortgezet. Bovendien blijven de beheer- en inrichtingsplannen bestaan en worden zelfs op de bestaande ondemocratische wijze herzien. Voornaamste uitvoerder van het rijksbeleid (‘nieuwe natuur’) is het zelfstandig bestuurorgaan (ZBO) Staatsbosbeheer. Stichting de Woudreus bepleit de opheffing van de ZBO-status van SBB opdat eigenmachtig optreden onmogelijk en controle door provincie en gemeente mogelijk wordt, respectievelijk de burger weer inspraak wordt gegeven. Stichting de Woudreus roept de politiek verantwoordelijken op zich rekenschap te geven van het huidige tunnelvisie-beleid en vraagt de politiek om zodanige besluiten te nemen dat het beleid t.a.v. natuurontwikkeling wordt omgebogen van restauratie van het verleden naar toekomstgerichte duurzaamheid. Hoe onhoudbaar de stelling van de nieuwe natuurbeleidsmakers is dat de productiebossen van naaldhout geen natuurwaarde zouden hebben, blijkt uit het feit dat in het Drents Friese Wold op twee plaatsen onlangs de zeer zeldzame zwarte bekerzwam is ontdekt. Volgens paddenstoeldeskundigen is het voor het eerst in meer dan twintig jaar dat deze paddenstoel is gezien. De zwarte bekerzwam staat met de opmerking ‘ernstig bedreigd’ op de rode lijst van bedreigde soorten. Veel soorten paddenstoelen in Nederland gedijen volgens de mycologen het best in monotone, wat kale naaldbossen. De zwarte bekerzwam doet het goed in fijnsparbossen. Daarenboven zijn volgroeide sparren- en douglasbossen imposante natuurfenomenen met hun kaarsrechte, torenhoge stammen, bemoste bodem en geheimzinnige schemersfeer. De diepe schaduw geeft deze bossen een eigen charme en kracht. De kracht van het woud. In de herfst zijn al deze, zogenaamd exotische naaldbossen een dorado voor paddenstoelenliefhebbers en in het winterhalfjaar vormen spar en douglas een welkome groene component in het bladerloze inheemse boslandschap. In de Nederlandse context vormt een bos van ingevoerde boomsoorten als fijnspar, douglas en lariks vanaf een jaar of vijftig een van de meer natuurlijke ecosystemen. De bomen zijn weliswaar ooit geplant, maar verjongen zich spontaan onder Nederlandse omstandigheden en kunnen hier blijkbaar goed aarden. Alle overige organismen hebben zich spontaan gevestigd. De bossen zijn daarmee inheems geworden. (In de bovenstaande paragraaf is een en ander ontleend aan het artikel ‘Drents Friese kaalslag’ in het tijdschrift Coolia, nr. 3, 2010, van de hand van E. Arnolds.) Activiteiten Op 3 maart gaf Stichting de Woudreus op verzoek van de provincie Drenthe mondeling toelichting op de door de stichting ingediende bezwaren ten aanzien van het ontwerp- Inrichtingsplan Dwingelderveld: kap van honderden monumentale inlandse eiken (ecologische verarming, vermindering biodiversiteit, schending landschap en vernatting van het gebied). Er is geen verplichte passende beoordeling opgesteld, geen verplichte inventarisatie gemaakt, geen aanlegvergunning verleend en geen vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan gegeven. Met andere woorden, men doet maar wat men goed acht, dat wil zeggen uitvoering van door Nederland bedachte wensnatuur die meer behelst dan Europa verlangt en zelfs in strijd is met Europese regelgeving (Vogel- en Habitatrichtlijn). Op 8 maart diende de stichting een klacht in bij Control Union Certifications b.v. die de verlening van FSC-certificaten controleert. Het FSC-certificaat staat voor duurzaam bosbeheer. Dit certificaat werd aan SBB verleend, hetgeen echter in strijd is met de beginselen van duurzaam bosbeheer. Dit betekent dat bos niet in omvang achteruit mag gaan en dat de voorraad aan hout zodanig  moet worden beheerd  dat de oogst de bijgroei niet onomkeerbaar overtreft. Schending van deze principes is onder meer aan de orde in het Drents Friese Wold en het Dwingelderveld. Op 10 maart werd de vergadering van het overlegorgaan Drents Friese Wold bijgewoond. Er werd de volgende verklaring afgelegd: ‘Europa eist behoud en geen ontwikkeling van de lijst met communautaire verbeteropgaven van 2004, door Nederland zelf ingediend. Nederland hanteert een geheel eigen interpretatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Dit leidt tot extra doelstellingen die niet mogen worden toegepast in Natura 2000-gebieden. N 2000 gaat nl. niet over natuurontwikkeling, maar over biodiversiteit. Nederlandse extra doelstellingen horen daar uitdrukkelijk niet bij’. Op 16 april was Stichting de Woudreus in het televisieprogramma Recht in de regio, waarin andermaal de bestuurlijk-juridische kanten van het Inrichtingsplan Dwingelderveld aan de orde werden gesteld. Op 19 mei werd de voorlichtingsavond van de Dienst Landelijk Gebied (DLG)–Noord van het ministerie van LNV over de aanwijzing en de uitwerking van de N 2000-gebieden het Dwingelderveld en het Drents Friese Wold bijgewoond. DLG-Noord stelt voor het Drents Friese Wold het Beheerplan op. Hierin worden maatregelen beschreven die moeten worden genomen om N 2000 doelen te verwezenlijken.  Stichting de Woudreus volgt de totstandkoming van het Beheerplan nauwgezet. Haar kritische benadering vindt steun bij de opvatting van de vorige directeur Natuurmonumenten Frans Evers, die van mening is dat Natura 2000 in Nederland veel te rigoureus wordt toegepast. Er vindt geen weging meer plaats van de belangen van de natuur en die van de mens. Op 12 juni is door De Woudreus aan Milieudefensie het verzoek gedaan om hun campagne om ontbossing een halt toe te roepen ook in Nederland uit te voeren. Grootschalige ontbossing is rampzalig voor mens en dier, schrijft Milieudefensie. Unieke plant- en diersoorten dreigen voorgoed te verdwijnen. Dit geldt ook voor Nederland. Het eufemistisch zo genoemde bosomvormingsbeleid is niet alleen ecologisch ongewenst (afname biodiversiteit), maar is ook in strijd met Europese regelgeving. De Woudreus geeft Milieudefensie in overweging hun actie niet te beperken tot boskap in tropisch oerwoud, maar zich ook in te zetten voor een moratorium op grootschalige kaalslag in Nederland. Op 16 juni bracht een bestuursdelegatie een bezoek aan de Unie van Bosgroepen-Noord, teneinde wederzijds kennis te maken en ter uitwisseling van standpunten. De bosgroepen voeren op verzoek van grondeigenaren beheermaatregelen uit. Zo levert de Unie de projectleider van het project boskap Groesbeek dat door een aan De Woudreus verwante groepering aldaar als kaalslag wordt opgevat. Op 18 juni is aan de gemeente Westerveld de zienswijze van Stichting de Woudreus gegeven over het bestemmingsplan Dwingelderveld. Dit plan beoogt het ontwerp-inrichtingsplan (zie onder 3 maart) te legaliseren. Op 1 juli is in het kader van N 2000 de Gebiedsgroep N 2000 Drents Friese Wold geïnstalleerd. Hiervan maakt Stichting de Woudreus deel uit. De groep dient ter begeleiding van de projectgroep die het Beheerplan voor het gebied opstelt. De Gebiedsgroep geeft advies over het plan van aanpak. Het Beheerplan is het wettelijk voorgeschreven plan voor N 2000-gebieden dat voor het Drents Friese Wold door het ministerie van LNV wordt opgesteld en voor het Dwingelderveld door de provincie Drenthe. Het Beheerplan stelt instandhoudingsdoelen op en geeft aan hoe deze moeten worden gerealiseerd. Het Beheerplan geeft de burger inspraak, recht op het indienen van een zienswijze, beroep aantekenen inclusief een gang naar de Raad van State en eventueel uiteindelijk naar het Europese Hof in Luxemburg. De stichting Het bestuur kwam in de eerste helft van 2010 vijf maal bijeen. De bestuurssamenstelling en functieverdeling bleven ongewijzigd. Ook de financiële situatie is vrijwel onveranderd; er is rond de 300 euro in kas. Administratiekosten kunnen nipt worden voldaan. Voor zaken daarbuiten en eventualiteiten zijn echter meer middelen nodig. Een geldelijke bijdrage wordt dan ook zeer op prijs gesteld. Uw gift kan worden gestort op bankrekeningnummer 10 27 85 937 t.n.v. Stichting de Woudreus te Appelscha, waarvoor hartelijk dank. Voor de in de afgelopen periode ontvangen giften  is het bestuur u zeer erkentelijk. Secretariaat:              mevrouw M. Vodegel- Versteeg Lhee 100 7991 PK Dwingeloo e-mail: info@woudreus.nl website: www.woudreus.nl De flora en de fauna van een gebied. Oftewel: soortbescherming Stel: u bent van plan een aantal gebouwen neer te zetten, of u wilt natuurontwikkeling doen in en rond uw eigendom.Stelt u zich voor dat iedereen het een heel aardig idee vindt. Dan komt de vraag: weet u al welke beschermde soorten in uw gebied aanwezig zijn. Voor welke beschermde soorten is het extra oppassen geblazen, waar moet uw onderzoek dan aan voldoen? Een eerste rondblik in dit doolhof biedt “ bronnen-www.ruimtexmilieu.nl Wetgeving. Er zijn zeer strikt beschermde soorten die beschermd zijn onder de Flora en Faunawet, dan wel de Habitatrichtlijn bijlage IV soorten: we doen een greep uit het assortiment: de rugstreeppad, de vleermuizen. de kamsalamander, de levendbarende hagedis,poelkikker, gladde slang, heikikker, knoflookpad e.a. ; zie de lijst Hr-soorten bijlage IV.Veel soorten komen voor op Tabel 3: soorten bijlage IV Habitatrichtlijn /Bijlage 1 van het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 Ffwet: de AMvB art.75) Door de zeldzaamheid van deze dieren geldt bij een geplande activiteit in hun leefgebied dat een uitgebreide toets moet worden utgevoerd in hoeverre de ontheffing van de verboden van de Flora- en de Faunawet kans worden afgegeven. Degene die de activiteit wil uitvoeren moet het onderzoek laten verrichten. Terwijl voor deze soorten de uitgebreide toets geldt: 1. er is geen alternatief voor de geplande activiteit 2. er is sprake van een in of bij wet genoemd belang 3. de activiteit mag er niet voor zorgen dat de soort in zijn voortbestaan wordt bedreigd. Voor ruimtelijke inrichting wordt geen vrijstelling verleend. Bovenal van belang is artikel 16 van de Habitatirchtlijn en zeker in of rond een gebied van communautair belang . Artikel 16 Hr geeft geen beleidsruimte. De Habitatrichtlijn biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat lidstaten in de nationale wetgeving grondslagen voor het verlenen van ontheffing van aan de Habitatrichtlijn ontleende verbodsbepalingen mogen hanteren die niet in die richtlijn zijn genoemd en hiervan ook niet direct zijn af te leiden. )1 Zie voor jurisprudentie hierover onderaan dit artikel. Vleermuizen Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Per nacht wordt een grote hoeveelheid voedsel gegeten. Vleermuizen zijn aangewezen op een grote diversiteit aan ecotypen, welke een groot en constant voedselaanbod opleveren. Daarnaast zijn vleermuizen afhankelijk van landschapselementen. Door de landschapselementen (bomenlanen, huizenrijen, houtwallen e.d.) kunnen vleermuizen zich oriënteren door middel van het uitzenden van geluiden. Open landbouwgebieden zijn daarom bijvoorbeeld onaantrekkelijk voor vleermuizen. Vleermuizen verblijven overdag, gedurende het zomerseizoen, in kleine ruimten als spouwmuren of gaten in bomen. Afhankelijk van de soort, bewonen vleermuizen bomen of gebouwen. Alleen de grootoorvleermuis maakt gebruik van zowel bomen als gebouwen. Vooral vrouwtjes zitten veel bij elkaar, in een kolonie. Hier worden de jongen in groot gebracht. Als de schemering valt vliegen de vleermuizen uit en gaan via vaste routen, de vliegrouten, naar de foerageerplaatsen. Soms liggen foerageerplaatsen en kolonies wel meer dan 10 km uit elkaar. Op de foerageerplaatsen wordt gedurende de gehele nacht gefoerageerd. Bij het aanbreken van de dag vliegen de vleermuizen via de vliegrouten weer terug naar de kolonie. Tegen de herfst breekt het paarseizoen aan. Vleermuizen leven dan solitair of in kleine groepjes. De paring vindt in de herfst plaats, in tegenstelling tot de meeste andere zoogdieren. De jongen worden in het daarop volgende voorjaar geboren. De vleermuizen leven in de herfst nagenoeg niet meer in kolonies, maar solitair. Voor de paring worden paarplaatsen gebruikt die vaak afwijken van de kolonieplaatsen. Vaak worden in de herfst ook andere soorten en aantallen vleermuizen aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is de ruige dwergvleermuis. Daarnaast worden in de herfst vaak andere foerageerplaatsen gebruikt. De vleermuizen zijn immers niet meer gebonden aan de kolonieplaats. Kort na het paarseizoen tot enkele maanden later, als de winter aanbreekt, trekken de vleermuizen naar ruimten met een stabiel klimaat als (ijs)kelders, grotten en bunkers om daar door middel van de winterslaap de winter door te brengen. Vleermuizen gebruiken dus verblijfplaatsen eveneens in de winter, wanneer zij hun winterslaap houden. De plaatsen zijn donkere, koele ruimten met een constant microklimaat. Afhankelijk van de soort zijn dit gebouwen (bunkers, grotten e.d.) of dikke bomen. Slechts zeer sporadisch komen de winterverblijfplaatsen overeen met de zomerverblijfplaatsen. Doordat vleermuizen voor hun oriëntatie gebruik maken van echolocatie zijn vleermuizen gevoelig voor ingrepen in het landschap. Oriëntatie vindt plaats aan de hand van opgaande elementen als bijvoorbeeld bomenlanen en houtwallen. Verlies daarvan resulteert in verminderde oriëntatiemogelijkheden. Oriëntatie is noodzakelijk om van kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en om voedsel te vinden. Bij de afweging van de effecten van ruimtelijke ingrepen in natuur en landschap spelen derhalve opgaande elementen een belangrijke rol. Vleermuizen worden meer en meer betrokken bij de besluitvorming rond ingrepen in het landelijk en stedelijk gebied. Dit is ook zeer noodzakelijk: de meeste soorten zijn bedreigd of ernstig bedreigd en alle soorten zijn nationaal en internationaal wettelijk beschermd via de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn. Welk onderzoek? Het onderzoek vleermuisprotocol geeft een indicatie aan welke eisen uw onderzoek moet voldoen. Zie hiervoor ook: soortbescherming, vleermuis. net, Broedvogels Vogels komen doorgaans overal in Nederland voor waar enige beschutting is en waar mogelijkheden zijn om te nestelen. Er zijn vogels die ieder jaar een nest bouwen om daarin te broeden. Er zijn daarnaast vogels die jaarrond een zelfde nest gebruiken om in te slapen en te broeden (bijvoorbeeld uilen) en er zijn vogels die jaarlijks terugkeren naar hun nestplaats om het nest opnieuw te gebruiken om daarin te broeden (zoals veel soorten roofvogels). De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van nesten die jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sinds de zomer van 2009 heeft het bevoegd gezag inzake de Flora- en faunawet een lijst met jaarrond beschermde vogels gepubliceerd (LNV-DLG, 2009a). De verblijfplaatsen van deze vogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b). Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Dat is ruimer dan de Vogelrichtlijn toestaat. 1) De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) over artikel 16 van de Habitatrichtlijn biedt die aanknopingspunten evenmin. In zijn arrest van 10 mei 2007 in zaak nr. C-508/04, Jur. 2007, p. I-03787, overweegt het HvJEG, onder verwijzing naar zijn arrest van 20 oktober 2005 in zaak nr. C- 6/04, Jur. 2005, p. I-09017, dat de Habitatrichtlijn ingewikkelde en technische regels vaststelt op het gebied van het milieurecht, zodat de lidstaten er in het bijzonder op moeten toezien dat hun wetgeving ter uitvoering van deze richtlijn duidelijk en nauwkeurig is. Ten aanzien van de artikelen 12 tot en met 14 en 15, onder a en b, van de Habitatrichtlijn overweegt het HvJEG dat de hierin neergelegde bepalingen een coherent geheel vormen van normen die de lidstaten ertoe verplichten strikte beschermingsregimes voor de betrokken diersoorten in te voeren. Effectieve implementatie van artikel 12 eist een volledige duidelijke en precieze omzetting door de Lidstaten. De wettelijke voorzieningen moeten specifiek genoeg zijn om aan de eisen van de richtlijn tegemoet te komen. Zie C-6/04, p.79, C-429/85, p.12; C315/98, p.10; C-75/01, C-103/00. Het HvJEG overweegt daarnaast dat artikel 16 van de richtlijn, dat nauwkeurig de criteria definieert aan de hand waarvan de lidstaten mogen afwijken van de in de artikelen 12 tot en met 15 van deze richtlijn gestelde verboden, een uitzonderingsbepaling in het door de richtlijn opgezette beschermingsstelsel is en bijgevolg restrictief moet worden uitgelegd. Voorts overweegt het HvJEG dat in het eerste lid van artikel 16 van de Habitatrichtlijn op uitputtende wijze is geregeld onder welke voorwaarden van dit beschermingsstelsel mag worden afgeweken en dat nationale maatregelen ingevolge die bepaling slechts mogen afwijken van de in de richtlijn gestelde verboden wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Bijgevolg kunnen nationale bepalingen die afwijkingen van de in de artikelen 12 tot en met 14 en 15, onder a en b, van de richtlijn gestelde verboden niet doen afhangen van alle in artikel 16 van deze richtlijn opgesomde criteria en voorwaarden, maar, op onvolledige wijze, van bepaalde bestanddelen van die criteria en voorwaarden, geen regime vormen dat aan laatstgenoemd artikel beantwoordt, aldus het HvJEG.  Habitatrichtlijn : een zeer korte inleiding De Europese Unie heeft op het gebied van biodiversiteitbescherming in 1992 de Habitatrichtlijn uitgevaardigd. De Hr heeft tot doel de biologische diversiteit op het grond gebied van de Europese Unie te waarborgen, door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden van wilde flora en fauna. Het uiteindelijk doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten van belang vanuit het ;perspectief van deEurpo0oese Unie als geheel De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats met uitzondering van vogels en hun leefgebieden/ De Habitatirchtlijn bevat een zestal bijlagen. In bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn de typen natuurlijke habitats opgenomen en in bijlage II de dier- en plantsoorten, die van communautair belang worden geacht en waarvoor de aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is. In bijlage III zijn de criteria vermeld voor de selectie van gebieden die kunnen worden aangewezen als gebeden van communautair belang en als speciale beschermingszones. Bijlage IV bevat de dier-en plantensoorten die strikt moeten worden beschermd. Voor de dier en plantensoorten die zijn opgenomen in bijlage V geldt dat het onttrekken van deze soorten aan de natuur en het exploiteren ervan aan beheermaatregelen kunnen onderworpen. Bijlage V vertoont een lijst van verboden middelen om vangen en te doden en verboden wijzen van vervoer. Bijlage I en II Dit bevat prioritaire habitattypen en prioritaire soorten. Dit zijn habitattypen die dreigen t e verdwijnen, en waarvoor Europa een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. omdat een belangrijk deel van hun verspreiding binnen Europa ligt. Als algemene verplichting geldt dat de lidstaten een gunstige staat van instandhouding dienen te garanderen, wanneer het gebeid voor een van die soorten/typen is aangewezen. Toestemming kan pas worden g gegeven voor een plan of project die zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken waarvoor een gebied is aangewezen, dat die niet zullen worden aangetast/ Dat heet een passend e beoordeling. Als blijkt dat het niet uit te sluiten is dat mogelijk significante negatieve gevolgen mogelijk zijn dan kan het plan/project slechts doorgang vinden als eerst alternatieve oplossingen worden gezocht,; als dat niet het geval kan zijn, dan kan het project slechts doorgang vinden als het gaat om Dwingende redenen van groot openbaar belang, maar dan dienen vooraf compenserende maatregelen worden getroffen! vooraf betekent ECHT vooraf, de gunstige staat van instandhouding moet daadwerkelijk geborgd zijn door een gelijkwaardige qua kwaliteit en grootte- habitat in het gebied en niet erbuiten.. Het dus niet vrijblijvend, zo van” we zien het wel”……. of: buiten het SBZ is ook mooi gebied. Voor prioritaire soorten/habitats geldt dat alleen argumenten van menselijke gezondheid, openbare veiligheid of met het voor milieu wezenlijk gunstige effecten kunnen worden aangevoerd. HR soorten bijlage IV Deze bescherming geldt ook buiten de Speciale Beschermingszones. Dus buiten de gebieden die zijn aangewezen. De strikte bescherming geldt het hele land, dus ook de achtertuin. Centraal staan de bepalingen van artikel 12 – 16 Habitatrichtlijn Interpretatie van artikel 12 HR moet worden gezien in relatie tot artikel 2, dat zonder onderscheid van toepassing is op alle Annexen. De species in annex II en IV profiteren van een complementaire tweevoudige bescherming binnen de N2000 sites. Enige overlap in de bescherming van de habitats, inclusief de broedplaatsen en rustplaatsen in artikel 12 bestaat, maar daar is mee om te gaan. Restauratie is dus geen verplichting volgens art.12 . De daden waar artikel 12(1)d) aan refereert, houden ook niet-opzettelijke daden in, aldus C-98/03, C-6/04. Doordat het verbod zoals neergelegd in artikel 12(1)(d) als neergelegd in artikel 12(1)9d) voor opzettelijke daden, refererend aan daden als bedoeld in artikel 12(a) tot (c), heeft de richtlijn tot doel, broed- en rustplaatsen meer bescherming te bieden tegen vernieling of verslechtering. Gegeven het belang van de doelen van biodiversiteit, zoals de richtlijn bedoelt te bereiken is het niet disproportioneel het verbod zoals neergelegd in artikel 12(1)d) niet te beperken tot opzettelijke acties. Artikel 16 van de Habitatrichtijn geeft exact aan onder welke omstandigheden een derogatie van artikel 12, 13, 14, 15(a) en (b) mogelijk is, zodat deze restrictief dient te worden uitgelegd. De derogatie die daden goedkeurt die leiden tot doden van beschermde species dan wel de verslechtering /verstoring dan wel de vernietiging van de rustplaatsen zijn op zich, in Nederland, soms wettig. Daarom zijn deze daden, gebaseerd op het nationaal wettelijke voorschrift dat dit toestaat, Europees onwettig en een inbreuk op artikel 16 Hr. (C-6/04). Wanneer dus nationale wetgeving/ nationaal beleid aanvullende uitzonderingen toestaat op de vereisten van strikte bescherming van diersoorten als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn, dan wel geen garantie bieden voor volledige voldoening aan de vereisten van de richtlijn en de vereisten van het Hof in C-6/04, is die wetgeving een inbreuk op art.16 Hr. (wordt vervolgd) Zie: Habitatrichtlijn      ]]>

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *